In 2001 publiceerde Friederike Mayröcker een expliciet Requiem für Ernst Jandl, in 2005 Und ich schüttelte einen Liebling, tot in 2012 de bundel Von den Umarmungen verscheen. Het is een zinnelijke bundel, waarin omhelsd, omarmd, gekust wordt. Gedichten waarin steeds andere werkelijkheden opflitsen, waar rouw (om wie of wat dan ook) wordt gesmoord in aanrakingen, warme poriën, herinneringen aan huid. Steeds zie je beelden van een vrouw, een meisje van acht jaar in een blauw plooirokje, een meisje van drie, een tiener met de eerste ongesteldheden als er in een kuip met water maandverbanden in de week staan. Er wordt een uiterst sensibele wereld van muziek en poëzie opgeroepen die voortkomt uit kijken en luisteren, uit het verwerken van bijzondere taal, die van de herinnerde liefde, die van de geliefde, die van de afwezige geliefde – en dan steeds tegen de achtergrond van wat Thomas Kling haar hoofdthema noemde: het gevecht tegen de ‘definitieve writer’s block – de dood’. Die achtergrond – de mussenwand, rozenstruiken, Schuberts 'o Silvia' – is het tafereel voor verstreken tijd, voor wat er rest na iemands heengaan. ‘Ik ben nu jouw klimop,’ laat Robert aan Clara Schumann weten als de afstand tussen hen onoverbrugbaar geworden is – de mussenwand is het houvast voor de lichamelijke aanwezigheid van de geliefde, ook al is die gestorven.
Ton Naaijkens
Inkijkexemplaar.