Felix Oestreicher (1894-1945) was arts en de oudste zoon uit een Joods doktersgezin in Bohemen. Aan de vooravond van WO II zochten de Oestreichers een veilig heenkomen en dachten dit in Amsterdam te vinden. Het jonge gezin van vader, moeder, twee dochtertjes en grootmoeder wordt in november 1943 op transport gesteld. Het derde meisje blijft ‘in onderduik’ achter. In Westerbork, Bergen-Belsen en in de ‘Trein der Verlorenen’ houdt Felix Oestreicher een artsendagboek bij. Hierin schrijft hij ook de gedichten die in Naderhand/Nachher voor het eerst in het Nederlands en Duits gepubliceerd worden. Zijn dochter beeldend kunstenaar Helly Oestreicher heeft voor het boek collages gemaakt. Het handschrift van de vader en de foto’s van onder anderen Maria Austria (1915-1975), Felix Oestreichers jongste zuster, geven een intieme kijk op de chroniqueur en zijn familie. De gedichten brengen het bestaan in de kampen en de wijze waarop een gevoelige, ontwikkelde man daarmee omging ongelooflijk dichtbij.
Bij de schoenen
Oude, nieuwe – groot en klein,
zwarte, bruine – vuil en rein.
Schoenen, schoenen, almaar schoenen,
koningsschoenen, klunzenschoenen,
heren-, dames-, kinderschoenen,
veterschoen, laars, pantoffel.
Schoenen tellen, almaar tellen.
Weg die hakken, los die zolen,
hielstukken eraf, naden tornen.
’n Schaar ontbreekt, met je tanden dan maar.
Weer naar nieuwe schoenen rennen.
(Pagina 46 in het boek; vertaling Ton Naaijkens)
Bij de gedichten van mijn vader
Helly Oestreicher
Ein jüdischer Arzt-Kalender is het dagboek dat mijn vader tussen 1943 en 1945 in Westerbork, Bergen-Belsen en Tröbitz bijhield. Het is door mijn tweelingzusje Maria Goudsblom-Oestreicher ontcijferd, bewerkt en in 2000 uitgegeven. Maria heeft samen met mijn oudste zusje Beate de kampen overleefd. Mijn ouders zijn kort na hun bevrijding in het dorpje Tröbitz bij Leipzig aan de gevolgen van vlektyfus overleden. Beate en Maria keerden eind juni 1945 naar Nederland terug met in hun weinige bagage het dagboek van hun vader. Daarin staan – tussen de zakelijke opsomming van de dagelijkse gang van zaken in beide kampen – negentien gedichten. Maria herkende en herinnerde zich veel van wat er het dagboek en in de gedichten geschreven staat. Hoogstwaarschijnlijk waren de dagboekaantekeningen en de gedichten bedoeld om later bij leven en welzijn verder uit te werken.
In Naderhand/Nachher worden de negentien gedichten van mijn vader voor het eerst zowel in het Nederlands als in het Duits gepubliceerd. Toen mijn hele familie op 1 november 1943 door de Duitsers werd weggevoerd, was ik ziek en besmettelijk verklaard door mijn vader. Op weg naar de Hollandsche Schouwburg werd ik gedropt bij De Joodse Invalide, het ziekenhuis voor joden in Amsterdam.
Montag 1.11.1943: ‘Weggeholt, während Schwester vom G.G. Dienst mit mir Kaffee trinkt. Helli nach J[oodse] I[invalide], wir in Schouwburg. Spiele um 2 Uhr schon Bridge. Kinder sind musterhaft. Hess bringt Bericht von Helli.’
Tweeënhalve maand later heeft ‘iemand van de ondergrondse’ mij in veiligheid gebracht op de boerderij van het jonge echtpaar Herman en Jantje Braakhekke-Muil in Gorssel, waar ik tot na de bevrijding kon blijven.
De getranscribeerde tekst van mijn vaders dagboek kreeg ik in 1998/99 voor het eerst onder ogen. Sindsdien heb ik die regelmatig herlezen waarbij ik de gedichten als onlosmakelijk onderdeel van de tekst in mij opnam. Ik ben er niet bij geweest, maar heb al in 1945 de verhalen van mijn zusjes verbaasd en verbijsterd aangehoord. Die zomer speelden wij vaak met onze poppen ‘kampje’ en ’treintje’ in de stal van de boerderij, waar mijn zusjes konden aansterken. De hernieuwde kennismaking met mijn vader, van wie ik als zevenjarige gedwongen afscheid moest nemen, trof mij tijdens het lezen van het dagboek zeer. Het dagboek was een onverwacht geschenk.
Inkijkexemplaar